Dal der Koningen
Ongeveer halverwege de Nijl in het Egypte van tegenwoordig ligt in het Libische kalksteenmassief een diepe uitholling met een aantal rotsgraven, uitgehouwen in de wanden van het dal. Biban-el-Moeloek (poorten der koningen), zoals de Arabieren het noemden, heette voor de oude Egyptenaren ta-sechet-aat, hetgeen hetzelfde is als ‘de grote vlakte’ of ‘de mooie ladder naar het Westen’. De officiële naam is echter ‘de grootse en majestueuze necropool van de onsterfelijke farao’s in het westen van Thebe’. Heden ten dage is het dal te bereiken over een brede geasfalteerde weg. ‘Het pad waar Ra ondergaat’ heeft in de loop der tijd miljoenen bezoekers naar de schatten van onder andere Toetanchamon geleid. De moeilijke doorgang was waarschijnlijk voor de farao’s reden om hier begraven te worden. De vallei was enorm droog, heet en moeilijk te bereiken.
Het dal bestaat eigenlijk uit twee delen; een oostelijk en westelijk deel. Het westelijke deel is minder bekend en heeft vier graven waaronder twee koningsgraven; Eye en Amenhotep III. Het oostelijke gedeelte van de vallei herbergt 58 graven. Boven het Dal der Koningen rijst majestueus ‘de hoorn’ op. De plaatselijke bevolking noemde de op een piramide lijkende top el-Korn. Deze top was gewijd aan de slangengodin Mertseger; ‘zij die van stilte houdt’.
Ondanks het feit dat de wetenschap de eer geeft aan Thoetmosis I (KV 38) zijnde als eerste farao die begraven werd in het dal, zijn er aanwijzigen om dit in twijfel te trekken. Het oudste graf is dat van de vrouwelijke farao Hatsjepsoet, die haar vader (Thoetmosis I) mogelijk in het andere graf heeft laten begraven om vervolgens zelf intrek te nemen in KV 20. Zeker is dat na Hatsjepsoet en Thoetmosis III het dal de plek werd om begraven te worden voor de farao’s.
De graven waren in die tijd niet verborgen, wat wel eens gedacht word. Ze werden echter voorzien van een zegel dat elke dag gecontroleerd werd door de speciale troepen die het dal moesten bewaken. Desondanks zorgden moeilijke tijden op het einde van de regeringsperiode van Ramses III ervoor dat de plunderaars op zoek gingen naar de waardevolle spullen. De necropool trok zoveel plunderaars (hetgeen blijkt uit oude procesakten en papyri; ‘Mayer B papyrus’, ‘Salt 124 papyrus’ en ‘Abbott papyrus’) dat besloten werd het dal te verlaten. De priesters verhuisden de mummies naar geheime bergplaatsen zoals de cachette van Deir el-Bahari, om ze voor schending te behoeden. Een uitzondering was het graf van Toetanchamon. Dit graf verdween al heel snel onder het zand en puin in het dal en werd compleet vergeten. Ook door de plunderaars. Pas in het begin van de 20ste eeuw werd het graf herontdekt door Howard Carter.
Carter was dan wel een de eerste die een vrijwel intact graf had ontdekt maar hij was zeker niet de eerste bezoeker die aangetrokken werd door de schoonheid van het dal. In het graf van Ramses IV zijn geschriften te vinden van Romeinse bezoekers die het graf aangedaan hebben. Historicus Diodorus Siculus schreef in 57 v.C. al dat hij de mensheid niet in staat achtte een dergelijke schoonheid opnieuw aan de dag te leggen. Schot James Bruce kwam met het expeditieleger van Napoleon mee om als eerste een echte wetenschappelijke opgraving te verrichten. Een aantal jaren later ontdekte Giovanni Battista Belzoni, een Italiaan uit Padua, in 1817 de graven van Ramses I (KV16), Seti I (KV 17) en in de dal in het westen Eye (KV 23). John Gardner Wilkinson werkte in de jaren 1824 tot 1830 vrijwel onafgebroken in het dal en paste als eerste de nummering toe die wij nu nog gebruiken. Tussen 1828 en 1850 trokken er steeds meer onderzoekers naar het dal waaronder Champollion, Rossellini, Robert Hay en Richard Lepsius. Nieuwe ontdekkingen werden er echter pas gedaan toen Fransman Victor Loret het dal betrad in 1898. Hij ontdekte de graven van Thoetmosis III (KV 34) en Amenhotep II (KV 35). Het jaar daarop stuitte hij op KV 38 dat voor Thoetmosis I bestemd was. In 1903 vond Carter het graf van Thoetmosis IV (KV 43) en in de periode van 1903 en 1908 viel de beurt aan Edward Ayrton om het ongeschonden graf van Joeya en Toeya (KV 46) te vinden. Ook de graven van Siptah (KV 47) en Horemheb (KV 57) worden op zijn conto geschreven.
In 1922 deed Carter zijn wereldberoemde ontdekking van het graf van Toetanchamon (KV 62). Deze ontdekking was zo opmerkelijk omdat verondersteld werd dat er geen graven meer zouden zijn. Nog opmerkelijker was het feit dat dit graf als enige van de koninklijke heersers vrijwel ongeschonden was. De laatste ontdekking was die van Kent Weeks. Hij herontdekte het graf (KV 5) dat eerder door Burton ontdekt werd maar weer heel snel in de vergetelheid raakte. In dit grootste graf (67 kamers) van het dal lagen zonen van Ramses II en vinden nog steeds opgravingen plaats.