De tempel van Hatsjepsoet in Deir el-Bahari
Djeseret, ‘heilig oord’, noemden de oude Egyptenaren het dal van Deir el-Bahari. Hier lag voor hen de drempel tussen het aardse en het hiernamaals. Hier vereerden zij Hathor, de beschermster van Thebe-West, en hier heeft de later vergoddelijkte vereniger van het rijk Mentoehotep II zijn prachtige tempel opgericht. Ook de voor de vroegere heersers uit de Thoetmosidentijd was deze plaats van grote betekenis, en Hatsjepsoet koos deze plaats zelfs uit voor haar dodentempel. Dit complex, Djeser-Djeseroe (het heilige der heilige) was uitgerust met een daltempel en een weg omhoog naar het staatieheiligdom en was tevens einddoel van het Dalfeest. Het is verbazingwekkend dat dit enorme bouwplan maar in 15 jaar tijd (7de-22ste regeringsjaar) gezet werd. Enkele van de hoogste priesters en ambtenaren waren belast met de planning en de leiding van de bouw van de tempel. Onder hen ook Senenmoet. Wat precies de verhouding tot de farao was is niet bekend maar hij liet zichzelf op verdekte plaatsen in de tempel afbeelden. Verhalen van een verhouding kunnen (nog) niet bevestigd worden. Wel is duidelijk dat nog voor de dood van Hatsjepsoet Senenmoet in ongenade viel bij de farao en daarom alle beelden en namen van hem uit de tempel liet halen.
De op het westen gerichte tempel strekt zich trapsgewijs uit over drie niveaus. Op elk niveau zijn de hoven door smalle hallen van elkaar gescheiden. Centraal aangelegde hellingen leiden naar twee terrassen. Het grote voorhof met vijver en bomen eindigde in twee hallen met steunpilaren en zuilen. De decoraties in deze ruimtes doen verslag van de cultusgarantie van de farao. Afgebeeld zijn het transport en de inwijding van de grote obilisken van Karnak, de inzegening van de tempel en de schenking van de beelden, het drijven van kalveren en de jacht. Op het terras beneden bevindt zich nog een hof met pijlerhallen. In de noordelijke hal wordt bericht van de goddelijke afstammeling van Hatsjepsoet en haar uitverkiezing tot farao door haar vader Amon-Re. Hoewel de goddelijke afstamming van de farao sinds het Oude Rijk is na te gaan, wordt zij hier voor het eerst afgebeeld. De reden hier voor was de wens om de aanspraak op de troon door Hatsjepsoet en het mederegentschap van Toetmosis III te rechtvaardigen. Het thema op de zuidelijke hal is de grote expeditie naar Poent, die de heerseres liet voeren. Zeeschepen worden afgebeeld, de ronde paalwoningen van de inheemse bewoners, de vorst van Poent met zijn dikke echtgenote en gevolg, de flora en fauna van de regio en de goederen die de Egyptenaren mee terugnamen naar hun vaderland, om ze daar aan de god Amon-Re te presenteren.
Rechts en links van het middelste terras bevindt zich een aparte ruimte. In het noorden ligt de kapel van Anoebis, de dodengod met de kop van de jakhals. Via een voorhal van 12 zestienkantige pilaren leidt een gang naar het binnenste van het cultuscomplex. De offerscènes stellen de verzorging van Anoebis en het nieuwe leven van Hatsjepsoet in het hiernamaals veilig. In het zuiden werd in een latere bouwfase een Hathorkapel toegevoegd. Ze bezat een eigen toegangsweg en een voorhof met 24 Hathorzuilen met een dubbel gezicht en een ingang die werd geflankeerd door acht zuilen. De voorstellingen op de muren wijzen erop dat het hier niet alleen gaat om een heiligdom voor de godin, maar ook om een plaats van legitimatie voor de vergoddelijkte Hatsjepsoet.
Een andere helling leidt naar het bovenste terras, waar zich het grote offerhof bevindt. Het front van de ingangshal is voorzien van Osirispijlers, waarachter zich zuilen bevinden. De ventraal aangelegde doorgang leidt naar het offerhof, dat oorspronkelijk omringd was door een dubbele rij zestienkantige pijlers. Alleen voor de westelijke muur werd een derde rij toegevoegd. In de westelijke muur van het hof bevinden zich beeltennissen en op de oostelijke muur nog resten van het decoratieprogramma. Het barkheiligdom had een gewelfd dak, en via enkele treden bereikte men de cultusbeeldenruimte voor Amon-Re en Hatsjepsoet, die in het verlengde van de tempelas in het binnenste van de massieve rotsen lag. In het zuiden van het terras bevonden zich het schijnpaleis en de gewelfde ruimten voor de dodencultus voor Hatsjepsoet en haar voorvaderen. In het noorden lagen een open hof voor de zonnegod Re-Herachte en zijkapellen voor de koninklijke familie en Anoebis. Circa 20 jaar na de dood van Hatsjepsoet begon Toetmosis III de herinnering aan haar als farao uit te wissen. Haar beelden werden vernield, haar afbeeldingen en naamcartouches uitgewist. Toetmosis III was eerst nog van plan de tempel van zijn voorganger als plaats voor verering van Amon en Hathor te gebruiken. Daarom liet hij haar afbeelding uithakken en vervangen door Toetmosis II of zijn eigen naam. Uiteindelijk werd dit plan verworpen en bouwde Toetmosis III in zijn laatste regeringsjaren een nieuwe tempel, die verhoogd tussen de complexen van Mentoehotep II en Hatsjepsoet ligt.
Een imposante rij van circa 120 sfinxen van zandsteen strekte zich uit langs de toegangsweg tot in het voorhof van het heiligdom. Aan de noord- en zuidhoek van de halfaçade was een kolossale Osisrispijler van 7,25 meter hoogte opgesteld. Sfinxen van kalksteen en rood graniet bevonden zich op het onderste terras. 26 Osirispijlers stonden voor de ingangshal van het bovenste terras en andere stonden in de nissen aan de achterwand van het offerhof en het barkheiligdom. Binnenin het hof stonden vier kolossale knielende beelden met wijnkruiken in de handen, en tussen de pilaren kleinere beelden, eveneens in offerhouding. Zittende beelden van Hatsjepsoet zouden onder andere in de dodencultusruimten en in zijheiligdommen gestaan kunnen hebben. De verschillende beeldentypen van Hatsjepsoet staan in het gehele concept voor de verschillende aspecten van de cultusvieringen in het heiligdom. Ze mogen niet als pure inrichting worden opgevat want het waren noodzakelijke dragers van boodschappen. De verschillende functies manifesteerden zich in de houding van de beelden. Sommige dienden als doel bij de reële offercultus voor de koning. Andere waren tot steen geworden protagonisten in het rituele verkeer met de goden. Daarbij presenteert de heerseres zich in principe in overeenstemming met het dogma als mannelijke farao. Alleen twee zittende beelden tonen haar in vrouwelijk dracht en laten een vrouwelijke lichaamsbouw zien.