De kosmogonie van Heliopolis
Heliopolis, de Stad van de Zon, was de Griekse naam voor de stad waar het heiligdom Yunu stond; een zeer vooraanstaande en zeer oude tempel van de zonnegod. Hier werd ongeveer 3000 voor Christus één van de belangrijkste scheppingsmythen opgesteld.
In den beginne was er niets anders dan water. Niet zomaar het water van een oceaan maar het water van een onbegrensde en roerloze oceaan die Noen heette. Zelfs nadat de wereld geschapen was bleef deze donkere oceaan van de chaos aan de rand van de wereld aanwezig om ooit terug te keren en alles weer te vernietigen en weer opnieuw te kunnen beginnen.
De schepping van de aarde begint op het moment dat er uit het niets een heuvel komt uit deze grote oceaan. Op deze heuvel, Benben genaamd, verscheen de zich zelfgeschapen god Atoem. Deze god was in staat, omdat hij zelf alles bevatte, andere goden te scheppen. Hij niesde de god Sjoe uit en spuugde de godin Tefnoet ter wereld. (Een andere versie van het verhaal verteld dat hij met zijn hand zijn zaad de vrije loop liet. Uit zijn mannelijke zaad en zijn hand die de vrouwelijke kant symboliseerde kwamen vervolgende beide goden voort.) Sjoe was de god van de lucht en Tefnoet godin van de vochtigheid.
De twee goden werden opgevoed door Noen, de watervlakte en het oog van Atoem. Het oog (’adjut’) van Atoem kon onafhankelijk van zijn lichaam functioneren en lette altijd op beide goden. Toen beide goden nog jong waren raakte het oog van Atoem hen eens kwijt. Hij stuurde er een ander oog, eentje die scherper zag, op uit om beide jonge goden te gaan zoeken. Hij werd van zijn taak gehaald en werd daarna op het voorhoofd van Atoem gezet om de wereld in de gaten te gaan houden na de schepping. Later werd het verbonden met de slangengodin die de farao’s als de ureaus op hun voorhoofd droegen. Een ander verhaal zegt dat hij zo blij was dat hij zijn kinderen terug zag dat hij begon te huilen en dat uit de tranen die hieruit voort kwamen de mensheid werd geschapen.
Uit de verbintenis die Sjoe en Tefnoet aangingen kwamen twee nieuwe goden voort; de hemelgodin Noet en de aardgod Geb. Sjoe tilde vervolgens Noet over Geb heen en de sterrenhemel was geboren. Ook hier gingen beide kinderen weer een verbinding met elkander aan. Geb en Noet kregen vier kinderen, de goden Osiris en Seth en de godinnen Isis en Nephthys. Ook op hun beurt gingen de kinderen weer met elkaar een verbintenis aan. Osiris ging samen met Isis en Seth met Nephthys. Daarmee was uit Noen een godenfamilie van maar liefst negen goden voortgekomen; de zogenaamde Enneade van Heliopolis.