Het leger

De militaire organisatie

In de periode voorafgaand aan het Nieuwe Rijk had Egypte geen vast leger. Het leger bestond in die dagen uit mensen die aangewezen werden om te dienen op het moment dat er behoefte was aan een leger. De aanvoerders van deze legers bestonden uit personen die in het civiele leven ook de meerdere van de aangewezen personen waren. De bewapening van dit leger bestond uit knotsen, strijdbijlen en dolken. Als lange afstandswapens hadden de Egyptenaren lansen, slingers en pijl en boog. Als schilden gebruikten de mannen een houten raamwerk dat met dierenhuiden bespannen was.

Toen de tijd van het Oude Rijk aangebroken was, veranderde heel wat. Er werden voor het eerst huursoldaten ingehuurd. Kortom het eerste beroepsleger was gevormd. Als soldij kregen de soldaten een stuk land om te kunnen voorzien in hun onderhoud. Daarnaast vielen beloningen in de vorm van goud te verdienen. De strijdeenheden waren in kleine groepen onderverdeeld. Tien man, een groep, stonden onder leiding van een groepsleider. Een eenheid van honderd man was verdeeld in twee helften van elk vijf groepen. De gehele eenheid stond dan onder leiding van de groepsleider van de eerste groep in de eerste helft terwijl de groepsleider van de eerste groep van de tweede helft de zeggenschap over de gehele tweede helft had. Dit was tevens de organisatiestructuur zoals ze die in het civiele leven kenden.

Echt grote veranderingen dienden zich pas aan ten tijden van het begin van het Nieuwe Rijk. De Hyksos hadden zojuist jaren lang de zeggenschap in Egypte gehad omdat zij in die tijd over een machtig wapen beschikte. Dit Aziatisch volk had het Egyptische leger vrijwel vernietigd omdat zij de beschikking hadden over paard en wagen. Toen de indringers weer verdreven waren werd het belang van paard en wagen bewezen en het leger kon niet meer zonder. De Egyptenaren hadden een voorkeur voor lichte strijdwagens. Zo’n strijdwagen werd door twee paarden getrokken en had twee personen aan boord, de wagenmenner en een boogschutter. De boogschutter had het beste materiaal als het ging om de pijlen en de boog waarmee hij moest schieten. Steeds meer werden er huursoldaten gebruikt. Nubiërs werden vooral ingezet als boogschutter, terwijl Libiërs lichtbewapende infanteristen waren. Alle groepen hadden hun eigen officier. Deze groepen stonden op hun beurt weer onder leiding van een overste terwijl de overste weer onder bevel van een generaal stond. Opperbevelhebber van het leger was de farao zelf en droeg als opperbevelhebber de blauwe kroon. Afzonderlijke legeronderdelen werden vaak door zonen van de farao of door viziers aangevoerd. De bewapening van de Egyptenaren werd ook steeds beter. De schilden waren inmiddels uitgevoerd in hout met een bronzen schildenknop, de lansen kregen bronzen punten en de soldaten zelf werden beschermd door helmen en lederen pantserkleding, die met bronzen schubben uitgevoerd werden. Het wapen dat de soldaten hadden was een sikkelzwaard, ook een erfenis uit Azië.

Foerageren

Echte oorlogsschepen kenden men niet in Egypte. Men zette daarvoor altijd gewone Nijlschepen in die als bescherming voor de vloot moesten dienen. Men was echter wel ver met het bouwen van vestingen voor het beschermen van de goederen. Al in de vroege tijd is de vesting Elefantine bekend. In die tijd was het de meest zuidelijke gelegen stad en daarom een strategisch bolwerk. De aanvallen vanuit het zuiden moesten hier gepareerd worden. Om aanvallen in het oosten af te slaan hadden de Egyptenaren een muur opgetrokken. Later werd dit vervangen door een dicht netwerk van vestingen. Een belangrijke uitvalsbasis voor de meeste Egyptische krijgstochten naar Syrië was Sile, helemaal in het oosten van de Delta. Sile was een belangrijk steunpunt maar ook een handelscentrum en een tolstation. De vestingscommandant van Sile stond altijd hoog op de hiërarchische ladder.

Omdat het foerageren nogal moeizaam verliep door de woestijn, maakten de Egyptenaren het liefst gebruik van het water. Men kende namelijk in die tijd geen transportwagens en daarom waren ze aangewezen op de pakezels en muildieren. Omdat ook de eigen proviand meegenomen moest worden betekent dit dat hoe langer de route was, des te kleiner de vracht kon zijn. Als het even kon probeerde men het land zelf te profiteren. Daarom was een land als Syrië zo enorm belangrijk voor Egypte. Men wist het land goed in controle te houden. Door logistieke problemen en geografische omstandigheden waren er nauwelijks alternatieven voor de bestaande routes. Andere landen wisten hier vaak handig op in te spelen.