Toetanchamon

Toen op 4 november 1922 de arbeiders van de Engelse opgraver Howard Carter op de eerste treden naar de ingang van het grafcomplex van Toetanchamon stootten, konden zij niet weten dat zij de grootste sensatie in de geschiedenis van de archeologie teweeg zouden brengen.

De ontdekking was echter geen toeval maar het resultaat van lang zoeken. Al in 1914 had Lord Carnarvon, die de onderneming financierde, de werkzaamheden in het Dal der Koningen overgenomen, maar pas in 1917 begonnen de eigelijke opgravingen. Na jaren van mislukkingen en vanwege de aanzienlijke kosten wilde Carnarvon zijn betrokkenheid in het dal al in 1921 beëindigen, maar hij was erg onder de indruk van het aanbod van Carter. Hij zou bij een nieuwe mislukking de volgende campagne uit eigen zak betalen. Dat trok Carnarvon over de streep. Hij gaf toestemming tot een laatste poging. Want Carter bezat inderdaad voldoende aanwijzingen voor het bestaan van het graf van Toetanchamon, een tot dan toe in het duister gehulde heerser uit de 18de dynastie. Dat uitgerekend dit complex als enig koningsgraf van het Nieuwe Rijk met een haast volledige inrichting de oude grafrovers was ontgaan, is aan een gelukkige omstandigheid te danken. Bij de aanleg van het direct boven Toetanchamon liggende graf van Ramses VI (20ste dynastie) was de ingang van Toetanchamons graf definitief onder dikke lagen puin verdwenen en op die manier ook veilig voor plunderingen. Ook Carter had eerst op deze plaats zijn opgravingen beëindigd, om het bezoek van toeristen aan de tombe van Ramses VI niet te hinderen.

Bij de onverwacht vroege dood van Toetanchamon was, nadat hij nauwelijks tien jaar had geregeerd, nog geen koninklijk graf voor hem gereed. Daarom vond de begrafenis plaats in een vrij ondiep, klein complex. Via een korte trap bij de ingang komt men in de corridor, die in de voorkamer eindigt en oorspronkelijk volledig met puin was gevuld. Toen Carter en Carnarvon hier voor de nog dichtgemetselde doorgang stonden, konden zij de spanning amper verdragen.

Eerst verwijderde Carter voorzichtig enkele stenen en scheen hij met een kaars in de zo ontstane opening. Op de vraag van Lord Carnarvon of hij iets kon zien, antwoordde Carter met de legendarische woorden: “Ja, prachtige dingen”. In het verdere verloop van de opgravingen, waarbij hij op ondersteuning van de wetenschappelijke staf van het Metropolitan Museum of Art in New York kon rekenen, bracht hij bijna 5000 objecten van adembenemende, nooit eerder geziene schoonheid aan het licht, waaronder de wereldberoemde schrijnen en sarcofagen, het gouden masker van Toetanchamon, diens troon en prachtige juwelen. Er was toch een teleurstelling bij Carter: hij vond namelijk geen geschriften op papyrus. Bovendien moest hij vaststellen dat grafrovers toch twee maal het graf bezocht hadden. Ze hadden kostbare oliën voor zalving en sieraden meegenomen uit het graf. Ze zijn waarschijnlijk gestoord, dat verklaart de enorme rotzooi die zij achtergelaten hadden. Vooral de kleinoden werden kriskras door elkaar in kisten geworpen. De geplande wetenschappelijke bewerking van de vondst werd Carter niet gegund. Hij stierf in 1939 in alle eenzaamheid, maar niet aan de ‘vloek van de farao’. Het onderzoek van de grafschat is nog steeds gaande. Nog vele vragen over details wachten op opheldering. Als je bedenkt dat Toetanchamon een farao was van mindere betekenis in zijn tijd, kun je je afvragen hoe groot de schat zou zijn indien het hier een tombe betrof van een grote farao. Farao’s zoals Ramses II, Toetmosis III en Amenhotep II hadden veelal meer tijd om rijkdommen te vergaren en zullen dat ongetwijfeld gedaan heb. Het is dan ook jammer dat dergelijke graven leeggeroofd zijn gevonden. Ook over de vraag naar de doodsoorzaak van de ongeveer 18-jarige farao kan alleen maar gespeculeerd worden. Een meervoudig onderzoek van zijn mummie heeft noch een ziekte nog het bewijs voor een geweldadig einde kunnen vaststellen.