Het gezin

Een gezin bestond zoals gewoon uit de ouders en de kinderen. Banden met overige familieleden waren oppervlakkig. Dat blijkt ook wel dat de Egyptenaren geen woorden hadden voor oom, tante, neef, nicht enzovoort. Desondanks beeldde men soms wel verre verwanten af in grafstèles naast de directe familie. Naast de familie woonden er in een huis van de beter gesitueerden ook de personeelsleden die een groot gedeelte van de werkzaamheden in huis verrichtten.

Het huwelijk gold als de algemeen geldende leefvorm. Had de man een passende leeftijd bereikt om een familie te onderhouden, dan stichtte hij een gezin. Normaal gesproken trok de vrouw dan bij de man in. Slecht in enkele gevallen trok de man bij de vrouw in. Huwelijkscontracten kwamen er pas aan te pas in de 22ste dynastie. Ze waarborgden de financiële zekerheid van de vrouw bij scheiding of overlijden van de man. Voor het familie-inkomen was in eerste instantie de man verantwoordelijk. De vrouw was op haar beurt verantwoordelijk de kinderen te onderhouden in overeenstemming met zijn levenstandaard. Huwelijken waren voor de gewone mensen over het algemeen monogaam maar als een huwelijk kinderloos leek te gaan worden nam met gewoon een andere vrouw, bijvoorbeeld een slavin, erbij. De kinderen uit deze relatie hadden dezelfde juridische status als hun moeder.

De vrouw was in juridisch opzicht gelijkwaardig aan de man. Zij kon contracten sluiten, als aanklager of getuige voor de rechtbank optreden, de voogdij over een kind op zich nemen en haar bezit vererven. Het bezit van haar man ging echter over op haar kinderen, omdat het erfrecht zich beperkte tot bloedverwanten. Het doel van elk huwelijk was voor nakomelingen te zorgen. Deze moesten voorzien in de oude dag van hun ouders. Bovendien waren ze verwantwoordelijk voor het voortzetten van de dodencultus bij het ouderlijk graf. Hoewel het aantal kinderen per gezin heel hoog was, het sterftecijfer onder de jonge kinderen was dat ook.

De opvoeding van de kinderen was in de eerste jaren voornamelijk in handen van de moeder. Bij de zoon nam de vader vanaf een bepaalde leeftijd deze plicht over. Hij leidde hem op tot zijn assistent en opvolger. Moesten kinderen een andere beroep gaan uitoefenen dan hun vader, dan stuurde men ze naar scholen, die vaak onderdeel waren van de tempels. Hier leerde men vooral rekenen, lezen en schrijven. Een ander belangrijk punt in de opvoeding was de vorming van de persoonlijkheid naar een bepaald ideaal. Dit ideaal was nauwkeurig geformuleerd in de zogenaamde wijsheidsleren.