Economie en handel

Het is eigenlijk moeilijk een goed beeld te krijgen over de vroege periodes omtrent de handel en de economie. Er is simpelweg niet veel bewaard gebleven of niet gedocumenteerd. Pas vanaf het Nieuwe Rijk krijgen we er pas een goed beeld van. Dit is te danken aan Deir el-Medina. Deze stad was speciaal voor de arbeiders gebouwd in Thebe-West. In deze stad werkten ongeveer 120 families aan graven en tempels die speciaal voor de heersers gebouwd moesten worden in het Dal der Koningen. Deze arbeiders leefden eigenlijk alleen op de bouwplaats of in het dorp zelf dat afgescheiden lag van het Nijldal. De handel die ze dreven werd vaak vastgelegd in het hiëratisch schrift op kalksteen of aardewerkscherven. Op deze zogenaamde ostraca werden de goederenprijzen vermeld, of bijvoorbeeld de verhuur van de ezels of zelfs de verstrekking van een krediet. Als de tekst achterhaald was, bijvoorbeeld de huur van de ezels was afgelopen, wierp men deze scherven en stenen in de put. In het begin van de 20ste eeuw werden er verschillende putten gevonden door archeologen die tezamen een goed beeld gaven van de handel die gedreven werd.

De economie was strak geleid in het oude Egypte. Men kende het principe van een vrije beroepskeuze niet; de zoon volgde het beroep dat zijn vader deed en zo kon de vader direct als leermeester fungeren. De kinderen van de ambtenaren werden naar de weinige scholen gestuurd om hier te leren lezen en schrijven. Hierdoor konden zij later hun vader opvolgen. Ook het vrije ondernemersschap kende men niet in het oude Egypte.

Het loon was door de jaren heen altijd constant. Geld kende men niet. De Grieken maakten sinds de 8ste/7de eeuw voor Christus al gebruik van munten en introduceerde dit principe pas vier eeuwen voor Christus in het oude Egypte. Om een loon uit te betalen gaf men de medewerker in een zak van vastgestelde grootte graan (gerst of spelt). Aan de hand van rekenwaardes kon men dit omzetten in zilver en koper. Een voorbeeld: de twee voormannen en de schrijver van Deir el-Medina kregen als loon 2 zakken gerst en 5½ zak spelt. Eenvoudige werklui ontvingen een ½ zak gerst en 4 zakken spelt. De ongeschoolde medewerker ontving nog veel minder. De inhoud van een zak graan bedroeg 77 liter. De rekeneenheid van koper was de zogenaamde ‘deben’, één deben was 91 gram. Het duurdere zilver werd in ‘sjenati’ (7,6 gram) of ‘kite’ (9,1 gram) afgewogen. De waardeverhoudingen van het graan ten opzichte van het edelmetaal was onderhevig aan aanzienlijke fluctuaties. Gemiddeld kreeg een arbeider graan ter waarde van 7 deben koper terwijl een voorman voor gemiddeld 9,5 deben ontving. Het loon was vastgesteld en daaraan ook de arbeidstijd die ervoor gewerkt moest worden. Het gevolg was dat als een arbeider ziek werd, deze tijd ingehaald moest worden. Het bijhouden van de arbeidstijd gebeurde op lijsten die regelmatig vergeleken werden met de planning.

Prijzen die in Egypte betaald werden voor goederen werden dus vastgelegd op de zogenaamde ostracon. Hieruit kwam voort dat bijvoorbeeld levensmiddelen 1200 jaar voor Christus het goedkoopst waren. Voor een kip moest ongeveer ¼ deben betaald worden. Een halve liter vet moest het dubbele van de prijs opleveren. Manden, voorschotels en eenvoudige amuletten waren te koop voor 1 deben. Een klerenkast kostte een oude Egyptenaar hooguit 5 deben, een voetenbankje 2, een stoel kon wel 8 deben opleveren en bedden waren er tot 20 debben. Vee was nog duurder in die tijd. Een varken leverde 70 deben op, een rund kostte je 140 debben terwijl een ezel maar 30 deben kostte. Een hemd werd verkocht voor maximaal 5 deben maar de kostbare gewaden liepen zeker tot in de 60. Het is makkelijk een conclusie te trekken; sommige goederen waren gewoon onbetaalbaar of moesten op afbetaling gekocht worden.

Voor de begrafenis werden er onvoorstelbare hoge bedragen betaald. Een graf voor een arbeider was al snel 25 deben terwijl de voormannen voor hun versierde grafkisten zeker 200 deben neer moesten tellen. Een extra als een mummiemasker bracht zeker 40 deben op en een sarcofaag was nog aanzienlijk duurder. Maar een graf bestond natuurlijk uit meer. Kleding, meubelen, levensmiddelen, kruiken, beelden en andere voorwerpen maakten deel uit van de begrafenis. Je kunt er dus vanuit gaan dat een begrafenis van een simpele arbeider al snel 200 deben moest kosten. Omgerekend is dat toch zeker 30 maanden loon. Een schrijver of een eenvoudige ambtenaar stelde hogere eisen aan zijn begrafenis en was al snel 1000 deben kwijt. Een farao was het toppunt. Als we ter vergelijking alleen de ongeveer 100 kilo zware gouden grafkist van Toetanchamon nemen moet je ongeveer denken aan 35.000 maandlonen van een arbeider. Om dan nog maar niet te spreken over de overige voorwerpen die in het graf van deze jonge koning gevonden zijn. De waarde hiervan gaat eigenlijk nu nog ons voorstellingsvermogen te boven.

De economie functioneerde ondanks de strakke organisatie lang niet altijd goed. De eerste meldingen van stakingen komen dan ook uit Egypte. Omstreeks 1150 voor Christus verenigden de arbeiders uit Deir el-Medina zich en bezetten de grafkelders waarin zij aan het werken waren omdat er een betalingsachterstand was door problemen met de voedselvoorziening. De hoogste ambtenaar, de vizier, beloofde beterschap en men ging weer aan het werk. Omdat de lonen nog steeds niet uitbetaald werden ging men echter weer in staking. Pas toen de burgemeester zelf met de salarissen in de vorm van graan en koper aan kwam, ging men weer aan het werk. De eerste staking wereldwijd was een groot succes, zeker ook omdat de overheid af zag van sancties tegen dezelfde arbeiders.

Het is waarschijnlijk dat de ontwikkeling van de Egyptische economie parallel liep aan de ontwikkeling van de staat. De voorraadeconomie en de beginnende arbeidsverdeling staat ook in Egypte aan het begin van de geschiedenis. In het Oude Rijk werden talrijke nieuwe beroepen uitgevonden. Het productieproces volgens de arbeidsverdeling maakte zelfs de bouw van de piramiden en de reusachtige tempelcomplexen mogelijk. De immense betekenis van de landbouw kan men aflezen aan het feit dat in vrijwel geen enkel graf geen scène over de akkerbouw ontbreekt. De basis van de economie was ongetwijfeld de landbouw. Het is daarom waarschijnlijk ook niet verwonderlijk dat de farao vrijwel alle grond in zijn bezit had. En daarbij hoorden alle mensen die op die grond woonden. De farao gaf aan verdienstelijke ambtenaren grond ter exploitatie. Kwam hij op zijn besluit terug dan onteigende hij die persoon weer en verstootte hem ook uit de stand van grondbezitter. In latere tijden veranderde dit echter en kwamen er steeds meer stukken grond in het bezit van families. De farao hield echter wel zoveel over dat hij in ieder geval gegarandeerd was van inkomsten. Ondanks de strakke planning van de economie was deze toch flexibel genoeg om van een lang leven beschoren te zijn. Maar misschien is dat ook wel te danken aan het feit dat iedereen in deze economie bij wet verzekerd was van een baan en daardoor zelfs tot een bescheiden welvaart kon reiken. Of anderzijds misschien het feit dat iedereen onder streng toezicht stond van ongewenst gedrag zwaar en hard werd gestraft.