Dagelijks leven

De Egyptenaren bereidden zich zorgvuldig voor op een leven na de dood. Dat blijkt wel uit de tekeningen van graven van werklui en ambtenaren. Op deze tekeningen staan zorgvuldig alle voorwerpen en middelen vermeld die nodig waren om succesvol aan een nieuw leven te beginnen. Om niets aan het toeval over te laten, lieten ze dat ook in de tekeningen van het graf vereeuwigen om maar niet tekort te hoeven komen.

Voeding

De basis van alle maaltijden bestond uit brood en bier. Hiermee betaalde men ook bijvoorbeeld arbeiders in de steengroeve of van grote bouwprojecten. Van twee soorten graan is aangetoond dat deze verbouwd werden: gerst en spelt. Om de verschillende deegsoorten verschillend te laten smaken voegde men vruchten toe en gebruikte men volkoren- of tarwebloem. Een belangrijk onderdeel van de voeding, vooral van de onderste lagen, waren peulvruchten, zoals linzen, tuinbonen, erwten, kikkererwten en hoornklaver. De menukaart van de rijkere mensen vertoonde meer afwisseling. Hierop vinden we een veelheid van groenten zoals waterkers, postelein, latuw, uien, knoflook en pompoenen maar ook wortelstok, zaadjes van de lotus en delen van de papyrusplant. Geliefde fruitsoorten waren wijndruiven, vijgen en sycomoorvijgen, dadels en noten van de doempalm en sinds het Nieuwe Rijk ook granaatappels. Dit was een geïmporteerde fruitsoort uit Voor-Azië maar als snel ging men over tot het zelf kweken hiervan.

Delicatessen

Naast het bier en brood genoot de onderste laag van de bevolking ook van peulvruchten en groenten alsmede goedkope soorten vis en pluimvee en geiten-, schapen- en varkensvlees. Op verschillende ostraca (steen- en aardewerkscherven) staan vermeldingen dat de elite wat meer levensmiddelen tot hun beschikking hadden.

Bij gewone of de wat kleine huizen was het niet mogelijk om vee te houden. Dat was eigenlijk een maar mogelijk voor de mensen met een grotere behuizing zoals hofstedes en villa’s van hoge ambtenaren. In de stallen of bijgebouwen hield men het vee en daar kon men de dieren ook slachten en eventueel verder verwerken. Meestel verwerkte men het net geslachte dier onmiddellijk. Het werd of gekookt in grote pannen of mijn grilde het op een groot open vuur. Wilde men het vlees conserveren voor later gebruik dan werd het gepekeld of gedroogd.

Behalve op bijzondere feesten beperkte de consumptie van wijn zich tot de huishoudens van de hoge ambtenaren en het koninklijk paleis. Wijn werd destijds voor een deel geïmporteerd uit voor-Azië, vooral uit Syrië, omdat er in Egypte maar op kleine schaal druiven werden geteeld. Wijnranken vergden bijzonder onderhoud. Men plantte ze in speciale grond, die verrijkt werd met slib uit de Nijl. De beste wijngaarden lagen in de Nijldelta en in de oase. Vaak waren ze staatseigendom.